Dit is een reeks van mythen en legenden bedoeld als godsdienst onderwijs. Deze teksten werden in de vroege middeleeuwen opgeschreven. Vooral Brahma, Vishnu en Shiva worden hierin verheerlijkt. De 18 belangrijkste Puranas gaan over de avonturen van de hindoeïstische goden en godinnen. De Puranas zijn nauw verbonden met de Mahabharata en de Ramayana. De Bahagavata Purana is het meest geliefd en vertelt over het leven van Krishna. De Puranas laten de toewijding aan de goden zien. Van de gelovigen wordt verwacht dat zij de goden dienen door rituele offers te brengen en te leven volgens de wetten (sutra’s en shastra’s) die voor elke kaste geld. Dit alles als beloning voor wat de goden doen voor de gelovigen. In het algemeen wordt aangenomen dat er 18 (Maha)Puranas zijn. Deze 18 (Maha)Puranas zijn onderverdeeld in 3 groepen van 6. Soms is er sprake van 20 (Maha)Puranas. Dit hangt af van de wijze waarop geteld wordt.
De (Maha)Puranas worden onderverdeeld in de drie aspecten van de Trimurti :
Dharmasutra’s en Dharmashastra’s zijn wetboeken. Tussen 500 v Chr. en 500 n Chr. ontstonden nieuwe geloofsgemeenschappen, daarnaast ontstond ook een nieuwe sociale klasse namelijk de kooplieden. De brahmanen zagen dit gebeuren en stelde toen de gedragscodes op in de dharmasutra’s en dharmashastra’s. Deze waren zodanig geschreven dat elke hindoe van elke kaste en levensfase precies wist hoe zij zich hoorden te gedragen. Rishi Manu heeft de vier stadia van het leven beschreven en de verdeling van arbeid d.m.v. een klassensysteem. De shastra (wetboek) van Manti werd zeer bekend. Hierin werden de gedragscodes van elke kaste en van elke levensfase beschreven.
Het kastensysteem :
Dit is een systeem van sociale indeling. Enkele duizenden jaren geleden werd een varna systeem ingevoerd. (varna =kaste, letterlijk vertaald Sanskriet = kleur)
Het woord kaste komt van het Portugese woord “casta “ welke ras betekent.
Een ieder werd in een van de vier klassen ingedeeld.
Oorspronkelijk waren de klassen gelijk, maar in loop der tijd werd steeds meer bepaald door geboorte in plaats van specifieke persoonlijke kwaliteiten. Dit leidde tot een ongelijkheid. Alleen de brahmanen, khsastriya’s en vaishya’s mochten de Veda’s leren.